Jaap Oudenaarde vertelt in het jubileumboek ’50 jaar Pedaalridders’: “Thuis werd er altijd gesproken over fietsen.Op mijn 16e zette mijn vader een fiets voor mij in elkaar. Een complete toerfiets met krom stuur. Op zondagen maakten we fietstochten met mijn vader en moeder en bezochten we wedstrijden die in die tijd werden gehouden in de polder bij Moordrecht. Daar kwam ik veel renners tegen, waaronder Jorinus van der Wiel Wiel, die ik ome Rienus noemde”.
“Mijn eerste wedstrijd was een sprintwedstrijd in het Haagse Bos. Spierwit kwam ik aan de start, mijn voeten trilden op de pedalen. Ik haalde de tweede plaats en mijn eerste medaille. Het volgende jaar mocht ik meedoen in “De Ster der Beginnelingen”. Die wedstrijd ging over drie zondagen. In de eerste rit werd ik eerste, in de tweede werd ik 3e en de laatste rit won ik weer.
“Ik kreeg een betere fiets. Een ‘Mol’. Ik ging bij de Nieuwelingen rijden, maar dat viel tegen. In de clubwedstrijden deed ik goed mee, vooral in de tijdritten. Om sterker te worden werd ik vanaf dat moment getraind door Jorinus van der Wiel. Ik leerde grote afstanden rijden, ik leerde de wedstrijd te ‘bekijken’, kortom, hij leerde me alles en hij was echt niet vriendelijk als ik mijn best niet had gedaan”.
“Mijn eerste nationale overwinning was in 1922 om de Helmond-Bekerrit. Ome Rinus moest deze beker nog éénmaal winnen om hem definitief in zijn bezit te krijgen en hij won. Ik werd eerste bij de Nieuwelingen.
“In 1923 was het wegkampioenschap vanuit Soesterberg. Deze wedstrijd werd weer gereden door de profs, amateurs, nieuwelingen en veteranen die allen dezelfde afstand reden. De amateurs, onder wie,ik, waren 10 minuten na de Profs gestart. Bij Brummen had ik de profs al ingehaald en voorbij Zutphen demarreerde ik weer. De profs dachten: Laat maar gaan die amateur, die pakken we wel weer terug. Maar ik was weg en bleef weg en won de wedstrijd met 9 minuten voorsprong op nummer twee. Dit was de mooiste overwinning uit “mijn carrière”.
Tot slot nog een goede raad van Jaap Oudenaarde: “Wanneer men niet met de nodige ernst ergens aan gaat beginnen, begin er dan maar niet aan. In mijn jeugd heb ik aan de genoegens van het leven niet veel gehad, maar ik heb altijd voor de sport geleefd. Vroeg naar bed, niet roken en geen alcoholische drank. Voor de wedstrijd moest ik altijd een half uur voor mezelf hebben, om de wedstrijd in gedachten al te rijden. Jongelui die aan onze mooie sport willen gaan beginnen, moeten zich bewust zijn dat het een harde sport is en dat men er nooit komt met: "Ik geloof het wel”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten